woordenwerfkelder
ik wring me door het smalle gangetje
verberg mijnen onder het losgewerkte zand
struikel over mijn niet-gestrikte veters
en droom overdag mijn vreemdste meest wonderlijke wezenlijke sprookjeswerelden
the bed is made
en ik naai de muren aan elkaar
vouw mijn haar zoals
ezelsoren
in een boek
en draai het volume uit
voor het eerst bedenk ik me dat de lantaarnpalen
nachtdieren zijn
maar als ze niet op jacht gaan
wat stoppen ze dan in hun mond
en het zand geeft me de reden om te rennen, om te drummen en om de afstand opnieuw in te schatten, zover kon ik nog niet gekomen zijn, zonder me af te vragen of de hoek wel klein genoeg voor me was
mijn voeten blijven slaap
achter
mijn
ogen
vind
ik
de
woorden
die
onafwendbaar
zijn
tot op de bodem, maar wat als je daar nooit komt? - omdat het weer het niet toelaat -
wegwaaiende kranten als kruipende beestjes en ik ren en ik duik en ik raak kwijt mijn