over mij

ietjemeerman at gmail dot com

VAN DIER NAAR DIERBAAR

Binnen mijn artistieke praktijk onderzoek ik de relatie tussen dier en mens. Deze relatie vind ik intrigerend omdat ik, vanuit mijn mens-zijn, maar één van deze twee kanten ken. Tegelijkertijd voel ik dat ik de andere kant zóu kunnen begrijpen, omdat ik een menselijk dier ben, mits ik me zodanig open stel voor deze ander, het dier. Alleen gelijkwaardige relaties kunnen ons dichter bij een begrip van niet-menselijke dieren laten brengen.

Mijn werk dient als onderzoek naar een heroverweging van diermensrelaties en de relatie tot de natuur. Dit doe ik door poëtische narratieven over dieren te creëeren en te vertellen. Deze narratieven bevatten dikwijls fictieve elementen, maar berusten tegelijkertijd op de realiteit. Ik ben ervan overtuigd dat deze twee componenten, het fictieve en het feitelijke, elkaar ondersteunen in het vertellen van verhalen. Er is een ernst voor nodig om iets wat fictief lijkt voor te stellen alsof het echt zo is. Het is een actief besluit om iets te geloven. Tegelijkertijd maakt het constant bevragen van een schijnrealiteit ten opzichte van de werkelijkheid ruimte om anders te kijken. Het is alsof ik de gestolde kennis opnieuw verwarm om vervolgens daarmee een andere voorstelling te maken.

Elk verhaal werk ik uit in verschillende media. Ik schrijf teksten en maak tekeningen, videowerken, foto’s en performances. Vaak toon ik de verhalen in installaties die iets weg hebben van een grote collage. Typerend voor mijn werk is dat het blijft groeien, omdat de narratieven nooit af zijn. Mijn verhalen komen voort uit het spanningsveld tussen observaties, herinneringen en doen alsof. Door te observeren kan ik zo direct en objectief mogelijk kijken. Herinneringen openen mijn blik tot een (kinderlijke) mystiek die verband houdt met tijd en plaats. En het 'doen alsof' stelt mij in staat te denken over het 'wat als' en om zaken, woorden, eigenschappen, manieren, etc. te verzinnen die er (nog) niet (kunnen) zijn. Doen alsof is een oprechte daad.

HOE DIEP KAN EEN VERSTANDHOUDING MET EEN DIER ZIJN?

'Is het dier fictief?' is, naast de onderzoeksvraag van mijn afstudeerscriptie (2023), één van de overkoepelende vragen die ik me binnen mijn werk afvraag. Een vraag die me aanzet om te zoeken naar wat het dier meer is dan het niet-menselijke wezen waarmee we vertrouwd zijn. De vraag komt voort uit het idee dat het dier een menselijke creatie is, aangezien het de mens is geweest die dieren als 'dieren' hebben benoemd en daarmee de scheiding tussen menselijke en niet-menselijke dieren heeft gecreëerd. De vraag impliceert ook of de mens fictief is, aangezien wij ook dieren zijn, als gevolg van de ontdekking van Darwin en zijn 'The origin of species'... Als het dier fictief blijkt te zijn, betekent dit dat dieren iets anders kunnen zijn? Wat kan het dier betekenen en welke vormen kan het dier aannemen (binnen mijn werk)?

Ik maak veelal gebruik van antropomorfisme binnen mijn werk. Ik zie het antropomorfiseren van dieren als een juiste manier om te verbinden met een niet-menselijk dier. Ik denk namelijk dat niet het vermenselijken maar het ontbreken van empathisch vermogen ervoor heeft gezorgd dat dieren niet als gelijkwaardig worden beschouwd. Als we dieren met zachtaardigheid én soortgelijkheid ('kindness') benaderen, is het niet langer meer de ander en ik, maar wij dezelfden.

Mijn werken zijn pogingen om het perspectief van dieren te betrekken. Dit doe ik niet simpelweg alleen door informatie over het dier te verwerken, maar ook om me af te vragen hoe ik samen met dieren over het dier-zijn (en wat het betekent om dier te zijn) te vertellen. Als ik hen beter wil begrijpen, moet ik hen een ‘agency’, een autonomie geven in mijn werken. Maar hoe doe ik dat als onze taal zo verschilt? Ik ben op zoek naar nieuwe manieren van taal (woord, klank, visueel, poëtisch, fysiek) en het gebruik ervan om een inclusiever beeld te schetsen. De valkuil is om vanuit menselijk perspectief te maken voor de mens, maar ik wil me bewegen naar het maken met niet-menselijke dieren voor niet-menselijke en menselijke dieren. Ik interview bijvoorbeeld geiten om hen te vragen wat zij van performancekunst vinden. En ik hang vervolgens mijn werk op hoogtes van bepaalde dieren: stel dat er een geit de tentoonstelling komt bezoeken, dan wil ik dat hij het werk dat over hem gaat goed kan zien. Mensen moeten zich dan aanpassen en door hun knieën.

HET SCHEPPEN VAN POËZIE

Poëzie is een weiland vol molshopen; aanwijzingen dat de blinde mol, hoe ver hij ook graaft, toch altijd het daglicht aantreft. Poëzie is de combinatie van de twee geuren van mijn kat; zijn kop ruikt naar schone was, terwijl hij naar vissige hartigheid ruikt als hij zich schoon likt. Poëzie is het maken van een wandeling waarbij ik achtereenvolgens vijf vlinders op een steen, een steen aan een blauw touw, een blauwe stoel aan het einde van de weg en twee varkens in een bos tegenkom.

Dat wat mij het allermeeste drijft, is de poëzie. Poëzie zijn de momenten waarop ik voel dat iets klopt, waarop ik binnen tragiek schoonheid of een aandoenlijkheid vind, waarop zaken zo samenvallen dat diens verbinding niet te ontkennen is. Het zijn momenten die zich ‘zwanger’ tonen, op het punt te ontspringen in iets nieuws. Ik geloof dat de wereld geen toevallig schouwtoneel is en dat iets wat ongerijmd lijkt, toch kan rijmen.

Ik put mijn inspiratie uit dromen, wandelingen en waarnemingen, uit literatuur, oude mythen, films en muziek. Ik zie mijn werk en hoe ik te werk ga als een 'verdichting': als in zijnde een fictie, een mythologisering, een condensatie, een samenbundeling, een (daad van) poëzie en dichten. Mijn werk draagt een grote zintuiglijkheid in zich. Ik meng zorgvuldig persoonlijke mythologieën met de betekenissen die de natuur bevat.

Ik maak vanuit verlangens. Dit kan een verlangen naar liefhebben zijn, een verlangen om te willen zorgen voor de ander, een verlangen om te begrijpen, een verlangen om een andere realiteit te schetsen. Eigenlijk gaat het altijd om de verhouding tussen een ander en ik. Er schuilt veel zachtheid in de verlangens, maar ook een ernst en een toewijding. De zin die mijn werk misschien wel het beste omschrijft, is: HET IS GEZIEN EN NIET ONOPGEMERKT GEBLEVEN. Ruim negen jaar geleden las ik 'De Avonden' van Gerard Reve en het is deze zin uit dit boek die mij heeft getroffen. Als ik met terugwerkende kracht naar mijn werk kijk, is het deze zin die onder al mijn werk verborgen ligt. Het gaat om anderen laten zien hoe ik de dingen zie, maar ook datgene tonen wat nog niet gezien is. Een verlangen om op te merken en opgemerkt te worden.