het ijs loopt, het water loopt

traag

trek in de grond

onhaalbaar verlangen

wachtend op zichzelf

laat het zijn

aandoenlijk genoeg om te drijven

onvoldoende om te varen

onvoldoening laat het varen

Na tien minuten vond het schip het wel weer genoeg en stond met een hoop gekraak op. Uit de raampjes, bestemd voor de weg die kanonskogels zouden moeten afleggen, staken, al uitstrekkend, vier poten. De laadruimen ontplooiden zich en werden ruimer. De mast sneed scherper door de lucht. Het zeil gaf toe aan de zwaartekracht en vouwde kreukloos open. Langzaam op gang komend, strompelde het schip weg van de ondiepe plek en vervolgde zijn reis in het appelblauwzeegroene, zonder vaste plaats.